14 mei 2007 | Hof Amsterdam | jurisprudentie | LJN-nummer: AH9825 Zaaknr: 00/02667
Naar aanleiding van een boekenonderzoek bij twee vennootschappen onder firma, die speelautomatenhallen exploiteerden, heeft de belastingdienst naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd aan de vennootschappen onder firma. De firmanten waren besloten vennootschappen. Naar rato van ieders winstaandeel zijn navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting opgelegd met verhoging. Aan de aandeelhouders van de BV’s zijn navorderingsaanslagen inkomstenbelasting met verhoging opgelegd, omdat de BV’s de meerwinsten uit de VOF’s aan de aandeelhouders hebben uitgekeerd. In de procedure van een BV tegen de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting en van de aandeelhouders tegen de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting werd de verhoging bestreden, omdat de inspecteur niet heeft voldaan aan de verplichting om de gronden waarop de verhoging berust uiterlijk op het tijdstip van oplegging van de aanslag waarin de verhoging is begrepen mede te delen. De inspecteur ontkende dit en zei de gronden van de verhoging te hebben meegedeeld tijdens de besprekingen met de firmanten van de VOF’s. Ook zou hij een verslag van de boekenonderzoeken naar de BV’s en de aandeelhouders te hebben gestuurd. De betrokkenen ontkenden de verslagen te hebben ontvangen. De inspecteur kon de verzending niet bewijzen. Omdat tijdens de besprekingen de betrokkenen niet aanwezig waren en niet werden vertegenwoordigd door een van de aanwezige personen is het Hof van mening dat de verhoging moet vervallen.