14 mei 2007 | Hof Arnhem | jurisprudentie | LJN-nummer: AF2751 Zaaknr: 01/02817
Onder de wet op de inkomstenbelasting 1964 vond bij geruisloze inbreng van een onderneming in een BV een commerciële herwaardering plaats. Dat hield in, dat bij de berekening van het door de BV uit te geven aandelenkapitaal werd uitgegaan van de werkelijke waarde van de ingebrachte vermogensbestanddelen van de onderneming. De in een onderneming aanwezige overwinstcapaciteit of goodwill was daarbij dikwijls bron van discussie met de belastingdienst. In een procedure voor Hof Amsterdam over de verkrijgingsprijs van de aandelen in de BV liepen de goodwillberekening van de inspecteur en de ondernemer ver uiteen. De inspecteur stelde de goodwill vanwege de aanwezige bedrijfsorganisatie op ƒ 25.000; de overwinsten rekende hij volledig toe aan de persoonlijke capaciteiten van de ondernemer. Die berekende zijn goodwill uitgaande van de winsten van de VOF waarbinnen hij zijn onderneming dreef op ƒ 600.000. Hof Amsterdam stelde de goodwill vast op ƒ 150.000, omdat een groot deel van de overwinst was toe te rekenen aan de persoonlijke kwaliteiten van de ondernemers en dus niet overdraagbaar was.