14 mei 2007 | Overig | jurisprudentie | LJNAZ8017, AWB 05/5116
Inwoners van Nederland mogen behalve enkele uitzonderingen in Nederland niet rijden met een auto met een buitenlands kenteken. Een van deze uitzonderingen geldt voor mensen die rijden met een auto van een in het buitenland gevestigde onderneming, mits zij beschikken over een door de belastingdienst afgegeven vergunning. Afhankelijk van de omstandigheden kunnen beperkingen worden gesteld aan het gebruik in Nederland. In het geval van iemand wiens onderneming in Duitsland was gevestigd gold volgens de vergunning een beperking tot het woon-werkverkeer tussen de woonplaats in Nederland en de plaats van werkzaamheden in het buitenland. Toen werd geconstateerd dat de ondernemer in afwijking van de voorwaarden in de vergunning de auto in Nederland gebruikte legde de belastingdienst een naheffingsaanslag BPM en een boete op. Volgens de rechtbank Arnhem vormen de beperkingen in de vrijstelling van BPM een belemmering van het vrije verkeer van personen. Een belemmering van het vrije verkeer is slechts toegestaan indien deze wordt gerechtvaardigd door een dwingende reden van algemeen belang. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie EG is het de lidstaten toegestaan om een registratiebelasting als de BPM te heffen over een buitenlands voertuig wanneer dit duurzaam gebruikt wordt in de lidstaat van heffing. Dat betekende dat het in dit geval was toegestaan om BPM te heffen indien de auto feitelijk duurzaam gebruikt werd in Nederland. Volgens de eigenaar werd de auto nauwelijks gebruikt in Nederland. De belastingdienst voerde geen andere redenen van algemeen belang aan die de belemmering van het vrije verkeer zouden kunnen rechtvaardigen. De rechtbank merkte nog op dat het niet is toegestaan dat voor zelfstandigen strengere voorwaarden gelden voor een vrijstelling van BPM dan voor werknemers. De rechtbank vernietigde de naheffingsaanslag BPM en de boetebeschikking.