Heffing over pensioenaanspraak bij verplaatsting feitelijke leiding pensioenlichaam naar België in s

13 mei 2005 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AR1683, 39610

De Hoge Raad heeft een aantal arresten gewezen over toepassing van de strafheffing in de loonbelasting over de waarde van pensioenrechten bij de zetelverplaatsing van een pensioen-BV. Eén van deze arresten heeft betrekking op een in België wonende DGA van een Nederlandse BV. De DGA was in 1994 geëmigreerd vanuit Nederland. Twee jaar na zijn emigratie verplaatste hij de zetel van de BV naar België. De BV had een pensioenvoorziening getroffen voor de DGA. De belastingdienst legde de DGA een aanslag inkomstenbelasting op waarin rekening was gehouden met de waarde van zijn pensioenaanspraken. Volgens de Hoge Raad is die heffing in strijd met het verdrag. De heffing is gebaseerd op een aantal in 1994 in de Wet LB ingevoerde bepalingen en houdt in dat de waarde van de pensioenaanspraak als loon uit een vroegere dienstbetrekking wordt aangemerkt op het moment dat voorafgaat aan een handeling waardoor een pensioenaanspraak zijn pensioenkarakter verliest. De bedoeling van de wetgever is dat ook in het geval de werknemer niet in Nederland woont Nederland de waarde van de pensioenaanspraak in de belastingheffing kan betrekken. Het oude verdrag met België wijst het recht tot belastingheffing over pensioenen en soortgelijke beloningen uit een vroegere dienstbetrekking toe aan het woonland. Door de fictiebepalingen in de Nederlandse Wet LB zou de aanspraak onder een andere verdragsbepaling vallen, waardoor Nederland wel het heffingsrecht zou krijgen. Een dergelijke fictie is in strijd met de goede trouw die in acht moet worden genomen bij de uitlegging en toepassing van verdragen.