4 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJNBA4291, 38571 bis
De heffing van accijns over tabaksfabrikaten is door de EG geharmoniseerd. Er is een richtlijn waarin de verschillende categorieën producten die aan accijns zijn onderworpen en de berekeningswijze van deze accijns zijn opgenomen. Opmerkelijk is dat ook producten die geheel of gedeeltelijk uit andere stoffen dan tabak bestaan onder de heffing van accijns vallen indien zij aan de overige criteria van de richtlijn voldoen. Er geldt evenwel een uitzondering voor dergelijke producten die geen tabak bevatten wanneer zij uitsluitend voor medische doeleinden dienen. De Nederlandse wet omschrijft deze vrijstelling als volgt: “sigaretten en rooktabak die geheel uit andere stoffen dan tabak bestaan en die kennelijk zijn bestemd om te worden gebruikt voor medicinale doeleinden”. De Hoge Raad heeft aan het Hof van Justitie EG de vraag voorgelegd of deze vrijstelling van accijns ook geldt voor kruidensigaretten, waarvan is vastgesteld dat deze geen medicinale werking bevatten, maar die worden verkocht met de aanduiding medicinale kruidensigaret als hulpmiddel bij het stoppen met roken. Volgens het Hof van Justitie EG moeten uitzonderingen op algemene regels beperkt worden uitgelegd. Sigaretten die geen stoffen met een medicinale werking bevatten dienen geen medische doeleinden. De enkele aanduiding medicinaal is onvoldoende voor toepassing van de vrijstelling. Sigaretten zonder tabak die geen stoffen met een medicinale werking bevatten, maar als hulpmiddel bij het stoppen met roken worden aangeprezen en op de markt worden gebracht, dienen derhalve niet uitsluitend voor medische doeleinden. Gelet op dit arrest had Hof Leeuwarden de kruidensigaretten terecht gelijkgesteld met tabaksfabrikaten. Het was echter niet de belanghebbende in deze procedure die de Nederlandse accijns verschuldigd was, maar zijn (Belgische) leverancier. Daarom kon de belanghebbende in deze procedure niet ook als belastingplichtige worden aangemerkt. Op dat punt was het oordeel van Hof Leeuwarden niet correct. Het is wel mogelijk om accijns te heffen van degene die een accijnsgoed voorhanden houdt, maar dat geldt alleen wanneer degene die de accijns verschuldigd is geworden deze niet heeft betaald. Daarbij geldt als voorwaarde dat de betrokkene op het moment waarop hij de goederen voorhanden kreeg, wist dat zijn leverancier zijn verplichting om de accijns op aangifte te voldoen niet zou nakomen. Dat was hier niet aan de orde. De belanghebbende wist dat zijn leverancier geen accijns had betaald, maar tot het arrest van het Hof van Justitie EG was onzeker of de kruidensigaretten onder de heffing van accijns op tabaksproducten vielen. Daarom kon niet worden gezegd dat de belanghebbende wist dat de leverancier de accijns ten onrechte niet had voldaan.