14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AU8166, 41280
Een BV hield zich bezig met financieringsactiviteiten. Aanvankelijk gebeurde dit alleen binnen het concern waarvan de BV onderdeel was, maar later ook daarbuiten. Met de belastingdienst waren afspraken gemaakt over de aan die activiteiten toe te rekenen resultaten. In geschil was of die afspraken ook moesten worden toegepast op een verlies, dat de BV leed op een vordering. De BV verkocht die vordering aan een bank, maar door de slechte financiële toestand van de debiteur was de opbrengst slechts iets meer dan de helft van de nominale waarde van ƒ 15 miljoen. De belastingdienst weigerde de aftrek van het verlies op de vordering. Volgens Hof Arnhem hadden de afspraken, die de BV met de belastingdienst had gemaakt, ook betrekking op beleggingsactiviteiten bij niet-concernvennootschappen. Gezien de letterlijke tekst van de afspraken en de aan de inspecteur gepresenteerde bedoeling was afwaardering ten laste van de winst uitgesloten. Koers- of debiteurenrisico’s waren niet uitgezonderd van de met de belastingdienst overeengekomen marge voor beleggingsactiviteiten. Naar het oordeel van de Hoge Raad had het Hof nader moeten motiveren waarom ook beleggingen die onderhevig waren aan het risico van insolventie van de debiteur onder de in 1997 gegeven ruling vielen. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd en de zaak verwezen naar Hof Den Bosch.