14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN-nummer: AF2257 Zaaknr: 37652
Bij de uitkering van dividend in 1989 door een Nederlandse vennootschap aan haar buitenlandse moedermaatschappij is geen dividendbelasting ingehouden. De Nederlandse vennootschap ging ervan uit, dat de aandelen deel uitmaakten van de vaste inrichting, die haar moeder in Nederland had. De enige activiteit van de buitenlandse moeder is het houden van de aandelen in de Nederlandse vennootschap. De inspecteur legde een naheffingsaanslag dividendbelasting op, omdat de aandelen volgens hem niet tot het vermogen van de Nederlandse vaste inrichting behoren en het dividend toekwam aan een buitenlandse vennootschap. Hof Den Bosch heeft de aanslag vernietigd. Volgens het Hof bestond de hele onderneming van de moeder uit de activiteiten van de vaste inrichting in Nederland en hoorden de aandelen daarom tot het vermogen van de vaste inrichting. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd. Het Hof heeft niet vastgesteld, dat de aandelen in de dochtermaatschappij dienstbaar waren aan de activiteiten van de vaste inrichting. Het Hof vond niet van belang of een van de voor de vaste inrichting werkzame personen zelfstandig de aandeelhoudersbevoegdheden kon uitoefenen. Het Hof had aangenomen, dat een van hen die bevoegdheden had uitgeoefend zonder onderzoek naar de bevoegdheden van de persoon uit te voeren. Hof Arnhem zal de zaak in zijn geheel moeten behandelen. Thans is een dergelijke dividenduitkering in Europese verhoudingen vrijgesteld omdat de wet is aangepast op grond van de zogenaamde moeder-dochterrichtlijn.