14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJNAZ9674, 42272
De exploitant van een hotel-, café- en restaurantbedrijf kocht in 2001 de inventaris die aanwezig was in een door hem gehuurd hotelpand. De inventaris was onverdeeld eigendom van drie verkopers, die eerder voor hun aandeel een factuur uitreikten waarop omzetbelasting in rekening werd gebracht. De facturen waren van 31 mei 2001. De koper verrekende de omzetbelasting in zijn aangifte over de maand juni 2001. De inspecteur corrigeerde deze verrekening omdat hij van mening was dat de overdracht van inventaris geen levering van goederen was maar een overgang van een algemeenheid van goederen. Bij de overgang van een algemeenheid van goederen mag geen omzetbelasting in rekening worden gebracht. Gebeurt dat toch dan heeft de koper geen recht op aftrek van deze belasting. Volgens Hof Leeuwarden mocht de inspecteur al een naheffingsaanslag opleggen omdat de facturen in het verkeerde tijdvak verrekend waren. Daarmee trad het Hof buiten de grenzen van het geschil. Het Hof had de zaak niet op die grond mogen afdoen zonder beide partijen daarvan vooraf in kennis te stellen en hen de gelegenheid te bieden daarop te reageren. Vervolgens oordeelde het Hof dat de eigendomsoverdracht van de inventaris van het hotelpand moest worden aangemerkt als de overgang van een algemeenheid van goederen. Daarvan is sprake als een onderneming of een zelfstandig gedeelte daarvan wordt overgedragen aan een andere ondernemer. Een algemeenheid van goederen is meer dan de overgang van (losse) goederen. In dit geval was vereist dat de overdracht van de inventaris had plaatsgevonden in het kader van de overdracht van een hotelonderneming of een zelfstandig bedrijfsonderdeel daarvan. Dat betekende dat de drie eigenaren van de inventaris deze voorafgaande aan de overdracht samen, als één ondernemer moesten exploiteren. Het Hof had verzuimd om dat vast te stellen.