Hofuitspraak inzake winstuitdeling matchende call- en putoptie vernietigd

14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AR3520; 40158

Een BV kocht een woonhuis, dat zij verhuurde aan haar DGA. Het risico van waardeverandering van het huis werd aan de DGA overgedragen door een call- en putoptie. Beide opties kenden een uitoefenprijs die gelijk was aan de koopsom van de woning die de BV had betaald, vermeerderd met de overdrachtsbelasting. In navolging van de inspecteur was Hof Den Haag van oordeel, dat deze optieconstructie een uitdeling van winst inhield omdat de calloptie een hogere waarde zou hebben dan de putoptie. Het Hof achtte de kans op waardestijging beduidend groter dan de kans op waardedaling van de woning. Volgens het Hof waren partijen zich bewust van de bevoordeling van de DGA door de onjuiste waardering van de optierechten. De inspecteur had de uitdeling op een bedrag van ƒ 385.000 gesteld. Het Hof nam die waardering over. Naar het oordeel van de Hoge Raad had het Hof die waardering moeten onderbouwen. Op grond van de overeenkomst zou na de looptijd van het optierecht de eigendom van de woning overgaan van de BV naar de DGA. Het verschil in waarde van beide opties kon dan volgens de Hoge Raad niet hoger zijn dan een vergoeding voor de waardestijging van het pand en een vergoeding voor een te laag rendement gedurende de looptijd van het optierecht. Hof Amsterdam moet nu onderzoeken welke waarde aan de optierechten is toe te kennen.