Hofuitspraak vernietigd wegens negeren bewijsaanbod

14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AT8185, 40784

Een transportondernemer kocht in december 1999 een nieuwe vrachtauto voor een bedrag van ƒ 175.000. Hij ruilde daarbij zijn oude vrachtauto in. Dat leverde een bedrag van ƒ 70.000 op. De transactie werd vastgelegd in een opdrachtbevestiging van 21 december 1999. De nieuwe vrachtauto werd in april 2000 geleverd. Tot dat moment werd de oude vrachtauto gebruikt. In geschil was in welk jaar recht op investeringsaftrek bestond en in welk jaar een desinvesteringsbijtelling moest worden gedaan. Volgens Hof Arnhem was in 1999 wel de investeringsverplichting aangegaan voor de nieuwe vrachtauto maar was er nog niets betaald. Betaling vond plaats in 2000. Daarom diende de investeringsaftrek in 2000 plaats te vinden. Wel golden de investeringspercentages en bedragen van 1999, omdat in dat jaar de verplichting was aangegaan. De verkoop van de oude vrachtauto vond plaats in 1999. De desinvesteringsbijtelling moest in 1999 worden gedaan. Omdat de oude vrachtauto tot de levering van de nieuwe in 2000 werd gebruikt, vond er volgens het Hof in 1999 geen gedeeltelijke betaling plaats door de overeengekomen inruil. Pas bij het feitelijk afstaan van de auto aan de dealer bij de aflevering van de nieuwe auto werd betaald door de inruil. In deze procedure had de ondernemer een aanbod tot getuigenbewijs gedaan. Dit bewijsaanbod betrof de stelling dat de inspecteur in andere gevallen wel het tijdstip waarop de inruil werd overeengekomen, had aanvaard als het tijdstip van betaling voor de toepassing van de investeringsaftrek. Omdat het Hof in zijn uitspraak het bewijsaanbod had genegeerd, vernietigde de Hoge Raad de uitspraak wegens onvoldoende motivering. De Hoge Raad verwees de zaak naar Hof Den Bosch voor verdere behandeling.