14 juli 2006 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AY3644, 41664
Twee Italiaanse rechtspersonen brachten bij één notariële akte ieder hun 50%-belang in een deelneming in een Nederlandse BV in tegen uitreiking van aandelen. De BV kreeg daardoor een 100%-belang in de deelneming. Vervolgens bracht een Franse rechtspersoon in deze deelneming een deelneming in, waardoor het 100%-belang van de BV daalde tot 65%. In de aangifte kapitaalsbelasting stelde de BV zich op het standpunt dat voor de inbreng door de Italiaanse vennootschappen een vrijstelling van kapitaalsbelasting gold. Het ging om de vrijstelling voor de inbreng van (een zelfstandig onderdeel van) een onderneming. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad geldt een 100%-aandelenpakket wel als een zelfstandig onderdeel van een onderneming, maar een 50%-aandelenpakket niet. De vraag of sprake is van een zelfstandig onderdeel van een onderneming moet worden beoordeeld vanuit de inbrengende vennootschap en niet vanuit de verkrijgende vennootschap. Dat betekende, dat er twee keer een niet-zelfstandig onderdeel was ingebracht. Hof Amsterdam was van oordeel, dat de gelijktijdige inbreng van twee niet-zelfstandige onderdelen geen aanleiding was om de vrijstelling toe te passen, ondanks dat zij bij de verkrijger een zelfstandig onderdeel van een onderneming vormden. De Hoge Raad heeft dat oordeel bevestigd. Dat gold eveneens voor het oordeel dat het heffen van kapitaalsbelasting in deze casus niet in strijd was met het discriminatieverbod van het EG-verdrag. Volgens de Hoge Raad maakt de kapitaalsbelasting geen onderscheid naar nationaliteit en begunstigt deze een kapitaalstorting door een binnenlandse inbrenger niet boven een kapitaalstorting door een buitenlandse inbrenger.