Hoge Raad geeft praktische uitwerking voor toerekening ontslagvergoeding bij internationale dienstbe

11 juni 2004 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN-nummer: AF7816 Zaaknr: 38112

Iemand werkte al bijna 20 jaar voor het zelfde bedrijf in Nederland toen hij benoemd werd tot directeur van de Engelse tak van het bedrijf. In verband daarmee verhuisde hij op 1 maart 1996 naar Engeland. Wegens onvoldoende functioneren werd de dienstbetrekking per 1 augustus 1998 ontbonden. De werkgever werd veroordeeld tot een ontslagvergoeding van f 1.800.000. Een gedeelte daarvan werd uitbetaald aan de werknemer onder inhouding van loonbelasting. Hof Den Bosch was van oordeel dat de ontslagvergoeding op grond van het Belastingverdrag tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk niet in Nederland kon worden belast. Als reden daarvoor voerde het Hof aan dat het ontslag het gevolg was van ontevredenheid over het functioneren in de dienstbetrekking in Engeland, dat de beëindigde dienstbetrekking uitsluitend in Engeland werd uitgeoefend, en dat de werknemer ten tijde van deze dienstbetrekking en bij het ontslag in Engeland woonde. In cassatie stelde de staatssecretaris van Financiën, dat niet alleen de plaats waar de dienstbetrekking werd uitgeoefend van belang is, maar ook of de ontslagvergoeding betrekking heeft op in het verleden in Nederland verrichte werkzaamheden. De Hoge Raad oordeelde als volgt. Een ontslagvergoeding bestaat meestal uit meerdere componenten. Een vergoeding voor immateriële schade vormt geen loon wegens onvoldoende verband met de dienstbetrekking en is geen bestanddeel van het belastbare inkomen. De toewijzingsregels van het Verdrag zijn dan niet van belang. Een beloning voor verrichte werkzaamheden mag worden belast in de werkstaat, tenzij het verdrag bepaalt dat de beloning slechts kan worden belast in de woonstaat. Dat geldt ook voor een vergoeding voor een gemiste arbeidsbeloning voor de in een bepaalde periode verrichte werkzaamheden, zoals een van het nog vast te stellen dividend afhankelijk tantième. Een vergoeding ter voorziening in het levensonderhoud tot de pensioendatum of ter verbetering van pensioenrechten moet worden behandeld als een aan pensioen gelijke beloning. Voorzover deze betrekking heeft op de dienstbetrekking in de (voormalige) werkstaat en eenmalig is mag deze in die staat worden belast. Het restant van de ontslagvergoeding houdt een algemeen verband met de uitoefening van de dienstbetrekking. Als de dienstbetrekking in meerdere landen is uitgeoefend moet de bevoegdheid tot belastingheffing worden verdeeld op basis van het arbeidsverleden. Vanwege de praktische problemen bij die verdeling geeft de Hoge Raad een richtlijn, die van toepassing is als er geen bijzondere omstandigheid is die aanleiding geeft tot een andere verdeling. Als de ontslagvergoeding niet ten laste is gekomen van een werkgever in de werkstaat is de band van de ontslagvergoeding met het arbeidsverleden in die werkstaat onvoldoende om de ontslagvergoeding als beloning voor de uitoefening van de dienstbetrekking in die staat aan te merken. Als de ontslagvergoeding wel ten laste is gekomen van een werkgever in de werkstaam moet volgens de Hoge Raad aan elke staat waarin is gewerkt een deel van de vergoeding worden toegerekend. Dat deel moet worden bepaald naar de verhouding van de in die staat genoten arbeidsbeloning tot de totale uit de dienstbetrekking genoten beloning. Daarbij moet worden uitgegaan van de arbeidsbeloning die is genoten in de periode van 1 januari tot de datum van ontslag en de vier aan het jaar van ontslag voorafgaande kalenderjaren. Als niet-woonstaat mag Nederland het gedeelte van de vergoeding dat volgens deze formule aan Nederland is toegewezen belasten, tenzij de ontslagvergoeding niet ten laste is gekomen van een in Nederland gevestigde werkgever. De Hoge Raad heeft de uitspraak van Hof Den Bosch vernietigd en de zaak verwezen naar Hof Amsterdam.