Hoge Raad stelt prejudiciële vragen over aftrek voorbelasting bij privegebruik door ondernemer

14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN-nummer: AF8486 Zaaknr: 37689

De Hoge Raad heeft uitleg gevraagd aan het Hof van Justitie van de EG over de wijze waarop in de omzetbelasting rekening gehouden wordt met privé-gebruik van tot het ondernemingsvermogen behorende goederen. De procedure betrof een vakantiewoning, die bestemd was voor de verhuur en voor eigen gebruik. De exploitant van de vakantiewoning was ondernemer voor de omzetbelasting. De Nederlandse wetgeving staat aftrek toe van de voorbelasting overeenkomstig het veronderstelde zakelijke gebruik. Dat bedroeg voor de vakantiewoning 87,5%. De overige 12,5% was privé-gebruik. De ondernemer wenste echter 100% van de hem in rekening gebrachte omzetbelasting te kunnen verrekenen. De 6e richtlijn van de EG staat volledige aftrek toe als ervoor is gekozen het goed tot het ondernemingsvermogen te rekenen. Met het privé-gebruik wordt dan rekening gehouden door dit als een belastbare prestatie aan te merken, waarover BTW moet worden afgedragen. De Nederlandse wetgeving kent deze mogelijkheid niet. Wel staat de 6e richtlijn aftrekbeperkingen in de nationale wetgeving toe die bestonden voor de invoering van de richtlijn. De Hoge Raad heeft het Hof van Justitie gevraagd te beoordelen of de Nederlandse regeling valt onder de overgangsregeling van de 6e richtlijn en dus in overeenstemming is met het Europese recht.