Hoge Raad stelt prejudiciele vragen over omvang verhuisvrijstelling bij invoer

14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN-nummer: AD5797 Zaaknr: 36729

De Nederlandse wet op de BPM kent een vrijstelling voor auto’s, die als behorende tot de verhuisboedel van iemand, die van een andere lidstaat naar Nederland verhuist, in Nederland worden geregistreerd (= op Nederlands kenteken gezet). Die vrijstelling geldt voor auto’s, die een persoonlijk goed vormen van de verhuizende persoon en dat al waren gedurende de zes maanden voorafgaande aan de verhuizing. Aan de Hoge Raad is de vraag voorgelegd, of die vrijstelling ook geldt voor een auto, die iemand tijdens zijn buitenlandse bedrijf van de werkgever ter beschikking heeft gehad en die hij, op grond van een voorkeursrecht tot koop, minder dan zes maanden voor de verhuizing in eigendom heeft gekregen. Om de vrijstellingsbepalingen goed te kunnen toepassen is uitleg nodig van het EU-recht. Daarom heeft de Hoge Raad zogenaamde prejudiciële vragen gesteld aan het Europese Hof van Justitie. Na beantwoording van die vragen zal de Hoge Raad uitspraak doen in deze procedure. Hof Den Bosch was eerder van oordeel, dat de vrijstelling moest worden toegepast.