Iemand kan tegelijkertijd twee hoofdverblijven hebben voor het successierecht

14 mei 2007 | Hof Den Bosch | jurisprudentie | LJN: AQ9859; 03/00619

De successiewet bevatte tot 2002 een bepaling voor de waardering van de verkrijging van de eigen woning door de echtgenoot of een bloedverwant in de rechte lijn. Als er sprake was van een woning die het gezamenlijke hoofdverblijf was, mocht de waarde van die woning gesteld worden op 60 percent van de vrije verkoopwaarde. In een procedure voor Hof Den Bosch was in geschil of iemand meerdere hoofdverblijven tegelijkertijd kan hebben. Het ging om een situatie van co-ouderschap van gescheiden ouders. De kinderen stonden ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres van hun moeder, maar verbleven geregeld bij vader. Na diens overlijden deden de kinderen in de aangifte successierecht een beroep op deze bijzondere waarderingsregel. Hof Den Bosch was, onder verwijzing naar de tekst van de wet IB 2001 van oordeel, dat de wetgever er sinds 2001 van uitgaat dat het geval zich kan voordoen dat er twee hoofdverblijven zijn. Uit een arrest van de Hoge Raad uit 1998 blijkt dat een kind tegelijkertijd tot het huishouden van de ene partner en tot het huishouden van de andere partner kan behoren. Voorwaarde daarvoor is dat het kind in vrijwel gelijke mate behoort tot het huishouden van de andere partner. Omdat aan die eis was voldaan was het Hof van oordeel, dat het mogelijk en wenselijk is om bij co-ouderschap ervan uit te gaan dat de kinderen twee hoofdverblijven hebben. De eis, dat de bewoning wordt voortgezet, geldt sinds 1985 niet meer. De aanslagen successierecht voor de kinderen werden verminderd.