15 december 2005 | Centrale Raad van Beroep | jurisprudentie | LJN: AU8869, 04/5299
Een werkgever was het niet eens met de voor hem vastgestelde WAO-premie voor de jaren 2002 en 2003. Bij de vaststelling van de premie was rekening gehouden met de in de jaren 2000 en 2001 aan een voormalige werknemer betaalde WAO-uitkering. Deze werknemer was op maandag 25 januari 1999 in dienst getreden en had zich op donderdag 28 januari 1999 ziek gemeld. Met ingang van 27 januari 2000 was aan hem een WAO-uitkering toegekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100. De werkgever meende dat het waarschijnlijk was dat de ex-werknemer al arbeidsongeschikt was op het moment van indiensttreding. De rechtbank was van oordeel dat het UWV had moeten onderzoeken of de arbeidsongeschiktheidsuitkering al bestond ten tijde van de indiensttreding. Omdat het UWV dat niet had gedaan vernietigde de rechtbank de besluiten van het UWV. Het UWV ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, omdat het bezwaar van een werkgever tegen de vaststelling van de gedifferentieerde WAO-premie volgens de wet niet gegrond mag zijn op een ten onrechte of te hoge vaststelling van de WAO-uitkeringen. De vaststelling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag vormde volgens het UWV een essentieel onderdeel van de WAO-beslissing. Grieven tegen deze vaststelling konden daarom niet voor het eerst bij het premiedifferentiatiebesluit WAO besproken worden. De Centrale Raad van Beroep was het met dit betoog eens, ondanks de gevolgen die dit had voor de vaststelling van gedifferentieerde WAO-premie. Wanneer in de procedure over de toekenning van de WAO-uitkering komt vast te staan dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag onjuist is vastgesteld, is sprake van een onjuist toegekende uitkering, die leidt tot een premievermindering.