Inbreng onderneming of liquidatie?

1 mei 2007 | Overig | jurisprudentie | LJNBA7878, AWB 06/1895

Bij de beëindiging van het bedrijf door een ondernemer moet de ondernemer belasting betalen over de in het bedrijf aanwezige meerwaarden, zoals het verschil tussen de werkelijke waarde en de boekwaarde van een bedrijfspand. Uitstel van belastingbetaling kan worden verkregen door het aankopen van een lijfrente. De koopsom voor de lijfrente vormt een aftrekpost op het inkomen van de ondernemer. De uitkeringen uit de lijfrente zijn belast in het jaar waarin ze worden ontvangen door de persoon die daar recht op heeft. De lijfrente kan worden aangekocht bij een professionele verzekeringsmaatschappij, maar ook bij degene die de onderneming heeft overgenomen. De vraag of er sprake was van iemand die het bedrijf heeft overgenomen deed zich voor bij een veehouder met een eenmanszaak die overwoog om zijn bedrijf te beëindigen. In verband daarmee diende hij een aanvraag in voor een bijdrage op grond van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken. Tijdens dit traject ging de veehouder een maatschap aan met een BV i.o.. De maatschap zette het bedrijf per 1 oktober 2002 voort. De BV werd op 6 december 2002 opgericht. De maatschapsovereenkomst werd op 4 augustus 2003 geregistreerd. Op 6 januari 2003 werd de bedrijfsbeëindigingsubsidie voorlopig toegekend. Definitieve toekenning zou volgen zodra aan de voorwaarden van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken zou zijn voldaan. Op 15 november 2003 deelde de ondernemer mee aan de betreffende instantie dat hij op 1 juni 2003 was gestopt met de varkenshouderij, waarna op 21 november 2003 de definitieve goedkeuring van de subsidieaanvraag volgde. Voor de vraag of de ondernemer bij de inbreng in de maatschap een lijfrente mocht bedingen was van belang of bij de inbreng al vaststond dat de onderneming zou worden geliquideerd. De rechtbank vond de voorbereidende handelingen in verband met bedrijfsbeëindiging niet zover gaan dat de liquidatie al vast stond. Eind 2002 stond nog niet vast dat de gevraagde subsidie zou worden verleend, omdat nog niet aan de voorwaarden was voldaan. Die voorwaarden betroffen ondermeer de afvoer van de varkens en de sloop van de gebouwen. Het aangaan van een maatschap met de BV was niet in strijd met de subsidiebepalingen van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken. Volgens de rechtbank kunnen het voornemen tot bedrijfsbeëindiging en het daartoe treffen van voorbereidingshandelingen niet worden gelijkgesteld met bedrijfsbeëindiging.