14 mei 2007 | Overig | jurisprudentie | LJN: AU7829, 05/1440
Na de liquidatie van een BV zette de voormalige aandeelhouder de werkzaamheden met ingang van 1 januari 2001 als ondernemer voort. Het ging om kleinschalige advieswerkzaamheden, waarmee in 2001 een omzet van € 1.800 werd behaald. De werkzaamheden werden gedeeltelijk verricht vanuit een werkruimte in de eigen woning. De werkruimte besloeg 8,4 % van de totale oppervlakte van de tot het privé-vermogen behorende woning. De ondernemer boekte een bedrag aan kosten voor het zakelijke gebruik van de werkruimte ten laste van het resultaat. De inspecteur weigerde deze aftrek en corrigeerde het eigenwoningforfait omdat de werkruimte geen deel uitmaakte van de eigen woning, maar als afzonderlijk vermogensbestanddeel in box 3 belast moest worden. In de werkruimte werden ook privé-werkzaamheden verricht. In de procedure voor de rechtbank Haarlem nam de ondernemer het standpunt in dat zijn activiteiten niet als onderneming maar als werkzaamheid moesten worden gezien. De rechtbank wees dat standpunt af, omdat de kwalificatie van belastbare voordelen dwingend voorschrijft. Activiteiten die kwalificeren als onderneming kunnen niet meer worden aangemerkt als overige werkzaamheden. Het ondernemerschap bleek uit het gelopen ondernemersrisico en de zelfstandigheid waarmee de verworven opdrachten werden uitgevoerd. Ten aanzien van de werkruimte stelde de rechtbank voorop dat niet iedere in een eigen woning verrichte zakelijke activiteit tot gevolg heeft dat het deel van de woning waar die activiteit wordt verricht aan de eigen woning wordt onttrokken ten behoeve van de onderneming. De rechtbank vond het gebruik van de werkruimte ten behoeve van de onderneming in de gegeven omstandigheden te onbeduidend om te concluderen dat de werkruimte ten behoeve van een onderneming ter beschikking stond. De werkruimte behoorde tot de eigen woning.