Inleggeld groothandel was verplicht ondernemingsvermogen

14 mei 2007 | Hof Den Haag | jurisprudentie | LJN: AU3820, BK 116/04

Voor een apotheker die lid is van de Onderlinge Pharmaceutische Groothandel (OPG), een coöperatieve vereniging, vormen de inleggelden in de OPG (aandelen) verplicht ondernemingsvermogen. Dat betekent dat niet alleen de vruchten van het bedrijfsmiddel maar ook de stam zelf (kunnen) bijdragen aan het resultaat van de onderneming. Dat geldt ook voor het op grond van het aantal aandelen opgebouwde recht op uitkeringen uit de door de OPG gevormde Reserve Bijzondere Voorzieningen. Volgens Hof Leeuwarden had een apotheker de uitkeringen uit deze reserve ten onrechte als dividend aangegeven en was de opvatting van de inspecteur, dat deze tot de winst uit onderneming moesten worden gerekend, juist. De vraag was of de inspecteur mocht navorderen over 1992. In dat jaar behaalde de apotheker winst met de verkoop van inleggelden/participaties. Volgens het Hof was dat toegestaan, omdat de kwestie van de vermogensetikettering nooit nadrukkelijk en gemotiveerd aan de orde was gesteld en de inspecteur daarom geen standpunt had kunnen bepalen. De inspecteur had pas in 1996 vernomen op welke wijze de Reserve Bijzondere Voorzieningen was afgewikkeld. Op dat moment kon hij zich een mening vormen over de fiscale merites van de door de apotheker toegepaste handelwijze. Omdat de apotheker de inspecteur de gelegenheid niet had geboden om daarover een uitspraak te doen leverde de naderhand van de OPG beschikbaar gekomen informatie voor de inspecteur een nieuw feit op dat navordering rechtvaardigde.