Inspecteur mag boete opleggen voor intrekking S&O-verklaring definitief vaststaat

14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AW2325, 40686

De belastingdienst trok in 2000 de aan een werkgever voor het jaar 1998 afgegeven S&O-verklaring in. In verband daarmee legde de belastingdienst een naheffingsaanslag op ter grootte van de niet afgedragen belasting en premie volksverzekeringen. Tegelijk met de naheffingsaanslag werd een boete opgelegd. Volgens Hof Den Bosch mocht de inspecteur zolang de intrekking van de S&O-verklaring niet onherroepelijk vaststond geen boete opleggen. Volgens de Hoge Raad is die opvatting niet juist. De intrekking van een S&O-verklaring gebeurt bij beschikking. Deze heeft direct gevolgen. Het indienen van een bezwaarschrift schorst de werking van de beschikking niet. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd en de zaak verwezen naar Hof Arnhem voor de beoordeling of het aan opzet of grove schuld van de werkgever te wijten is dat over het kalenderjaar 1998 het totaal van de voorlopige S&O-verminderingen het bedrag van de S&O-vermindering met 20 % of meer overschrijdt. Het arrest van de Hoge Raad is ruim 2 jaar na het instellen van beroep in cassatie gewezen. In de cassatieprocedure is daarmee de redelijke termijn voor het opleggen van een sanctie overschreden. Het verwijzingshof moet bepalen in hoeverre dat gevolgen heeft voor de hoogte van de boete.