Inspecteur mocht uitsmeerregeling corrigeren bij navordering inkomstenbelasting

14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AT3953, 38541

Een vrouw ontving in 1997 een nabetaling van haar arbeidsongeschiktheidsuitkering. Op haar verzoek werd de uitsmeerregeling toegepast op de nabetaling waardoor de heffing van inkomstenbelasting beperkt bleef. Van 8 september 1988 tot en met 1 januari 1997 ontving zij op naam van haar zuster een arbeidsongeschiktheidsuitkering, die zij niet in haar aangiftebiljetten inkomstenbelasting voor de desbetreffende jaren opnam. De inspecteur legde navorderingsaanslagen op. De inspecteur herrekende in verband met de hogere inkomens over de jaren 1983 tot en met 1997 de tegemoetkoming ingevolge de uitsmeerregeling en vorderde uit dien hoofde een bedrag van ƒ 60.245 aan belasting na. De Hoge Raad was van oordeel dat de inspecteur dat bedrag mocht navorderen omdat de aanvankelijk bij de uitspraak op het bezwaar verleende vermindering van belasting op grond van de uitsmeerregeling had geresulteerd in een aanslag die te laag was vastgesteld. In deze omstandigheid is navordering toegestaan. Bij de herrekening mocht de inspecteur rekening houden met de in de jaren vóór 1994 door de belanghebbende ten name van haar zuster genoten AAW resp. WAO-uitkeringen. Navordering over die jaren was niet mogelijk, maar door herrekening van de vermindering werd naar het oordeel van de Hoge Raad niet over andere jaren dan 1997 nagevorderd. Ten aanzien van de door Hof Den Haag vastgestelde proceskostenvergoeding oordeelde de Hoge Raad dat er sprake was van één zaak omdat er één beroepschrift was ingediend en het Hof de zaak niet in meer zaken had gesplitst. De belanghebbende wilde een hogere vergoeding omdat er volgens haar sprake was van meerdere samenhangende zaken.