14 mei 2007 | Hof Amsterdam | jurisprudentie | LJNBA2633, 06/00246
Een verlies voor de vennootschapsbelasting wordt vastgesteld bij een beschikking van de inspecteur. De inspecteur heeft de bevoegdheid om een verliesvaststellingsbeschikking te herzien als hij beschikt over een nieuw feit of wanneer de belastingplichtige te kwader trouw heeft gehandeld. Een inspecteur die aanvankelijk de aangifte volgde en het verlies vaststelde op het aangegeven negatieve bedrag, wilde de beschikking herzien toen bleek dat de BV ten onrechte een bedrag aan rente in mindering op de winst had gebracht. De BV had medio 2001 aandelen in een vennootschap gekocht tegen een prijs die was bepaald op de waarde per 1 januari, vermeerderd met 7,5% rente per jaar vanaf 1 januari. De rente over de periode 1 januari 2001 tot 1 juli 2001 was onderdeel van de koopsom en kwam dus niet in mindering op de winst. De inspecteur had echter een ambtelijk verzuim begaan door de aangifte zondermeer te volgen. Herziening van de beschikking was wegens het ontbreken van een nieuw feit niet toegestaan, behoudens kwade trouw van de vennootschap. Het standpunt van de inspecteur luidde dat de vennootschap geen pleitbaar standpunt had ingenomen en dat zij willens en wetens een onjuiste aangifte had gedaan. De vennootschap bestreed dat. De inspecteur moest ter onderbouwing van zijn standpunt bewijzen dat de vennootschap opzettelijk een onjuiste aangifte had ingediend. Feiten en omstandigheden waaruit bleek dat de vennootschap zich bewust was van de (mogelijke) onjuistheid van de opgevoerde renteaftrek voerde de inspecteur echter niet aan.