14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJNAZ5902, 42739
Wegens kennelijke overschrijding van de beroepstermijn verklaarde de rechtbank een ingesteld beroep niet-ontvankelijk. Vervolgens verklaarde de rechtbank het verzet tegen de niet-ontvankelijkverklaring ongegrond. De procedure had betrekking op een uitspraak van de inspecteur op een bezwaarschrift, die was gedagtekend op (vrijdag) 4 februari 2005. De belanghebbende verklaarde de uitspraak op het bezwaar pas op (dinsdag) 8 februari 2005 te hebben ontvangen en daaruit afgeleid te hebben dat de inspecteur de uitspraak op bezwaar op 7 februari 2005 had verzonden. In dat geval zou het beroepschrift tijdig zijn ingediend. Volgens de inspecteur had hij zijn uitspraak op 4 februari 2005 verzonden. Volgens de rechtbank moest de belanghebbende aannemelijk maken dat het bezwaarschrift op een later moment dan de dagtekening was verstuurd. Wanneer een belanghebbende bestrijdt dat een uitspraak niet later dan op de dag van dagtekening is verzonden, ligt de bewijslast dat dit wel het geval is geweest bij de inspecteur. De rechtbank heeft de bewijslast verkeerd verdeeld. De Hoge Raad heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd wegens onvoldoende onderbouwing en de zaak verwezen naar de rechtbank in Den Haag.