Investering in voorperiode BV moeten worden toegerekend aan eerste boekjaar

14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AU6905, 41399

Een BV werd opgericht op 26 maart 1997. De onderneming van de BV werd tot die tijd uitgeoefend in de vorm van een Vennootschap onder Firma. De drie firmanten van de VOF brachten bij oprichting hun onderneming in tegen uitreiking van aandelen. Het eerste boekjaar van de BV liep tot en met 31 december 1997. Er was een voorovereenkomst gesloten op grond waarvan het resultaat van de VOF vanaf 1 januari 1996 werd toegerekend aan de BV. In 1996 en 1997 werd voor een totaalbedrag van ƒ 1.016.751 geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen. De BV claimde een investeringsaftrek van ƒ 187.692. Bij de berekening van de investeringsaftrek ging de BV uit van drie boekjaren, namelijk 1996, 1 januari 1997 tot en met 25 maart 1997 en 26 maart 1997 tot en met 31 december 1997. Hof Den Bosch rekende alle investeringen toe aan het eerste boekjaar van de BV en kwam tot het oordeel dat de BV geen recht had op investeringsaftrek vanwege de omvang van de investeringen. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof bevestigd. Door overeen te komen dat het resultaat van de VOF vanaf 1 januari 1996 aan de BV moest worden toegerekend, kwamen ook de in de voorperiode verrichte investeringshandelingen voor rekening van de BV. In dit geval moesten de investeringen uit de voorperiode worden toegerekend aan het eerste boekjaar van de BV. Daardoor was het investeringsbedrag te hoog om nog recht op investeringsaftrek te hebben.