Invloed werknemersparticipatieplan op waarde van aandelen

14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AU8536, 41253

Door de wetswijziging per 1 januari 1997 vormde iemands aandelenbezit per die datum een aanmerkelijk belang. Om de waardeaangroei tot 1 januari 1997 buiten de belastingheffing te houden moest de waarde per die datum worden vastgesteld. Deze waarde gold dan als verkrijgingsprijs voor het aanmerkelijk belang. De waardeaangroei boven de verkrijgingsprijs is bij latere verkoop belast. De inspecteur had de verkrijgingsprijs van een pakket aanmerkelijk belangaandelen bij beschikking vastgesteld op een bedrag van ruim ƒ 6,6 miljoen. Vervolgens verving de inspecteur deze beschikking door een nieuwe, waarbij hij de verkrijgingsprijs van de aandelen nader vaststelde op ƒ 708.825. Bij het vaststellen van de oorspronkelijke beschikking was de inspecteur niet op de hoogte van het feit, dat er een participatieplan was op grond waarvan werknemers aandelen van deze vennootschap konden kopen tegen een prijs, die aanmerkelijk lager lag dan de hem bekende waarde. Dat participatieplan beperkte de verhandelbaarheid van de aandelen door de participanten. Voor de periode van 1 juli 1996 tot 1 juli 1997 bedroeg deze prijs ƒ 25. De herziene beschikking was op die prijs gebaseerd. Enige tijd later werd het gehele aandelenpakket verkocht aan een derde, die daarvoor een veel hogere prijs betaalde. De oorspronkelijke beschikking was op die prijs gebaseerd. Hof Amsterdam was van oordeel, dat het participatieplan geen invloed op de verkrijgingsprijs had. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, omdat het Hof niet had aangegeven waarom het participatieplan geen invloed had. Na verwijzing oordeelde Hof Den Haag, dat vaststond, dat de inspecteur over een nieuw feit beschikte. Dat betekende dat hij het recht had om een herziene beschikking af te geven. Het Hof achtte niet bewezen dat er op 1 januari 1997 uitzicht was op een overname tegen een hogere prijs dan de uitoefenprijs van het participatieplan. Op grond daarvan moest de waarde van de aandelen van de belanghebbende bepaald worden met inachtneming van de beperkte verhandelbaarheid daarvan volgens het participatieplan. De Hoge Raad heeft ook deze Hofuitspraak vernietigd. Omdat op 1 januari 1997 de bereidheid bestond het participatieplan te beëindigen in geval van een goed bod op de aandelen moest rekening gehouden worden met de kans dat de aandelen niet binnen de restricties van het participatieplan maar in het kader van de verkoop van het gehele aandelenpakket zouden worden aangeboden. De kans hing niet slechts af van het concrete uitzicht op een verkooptransactie in de nabije toekomst maar ook van de belangstelling in het algemeen voor de overname van bedrijven als die van de vennootschap. Uit de motivering van zijn oordeel door het Hof werd niet duidelijk of met beide aspecten rekening was gehouden. De zaak is nu verwezen naar Hof Arnhem.