Is naheffing douanerechten toegestaan als onjuistheid certificaat van oorsprong niet kan worden vast

14 juni 2004 | Hof Amsterdam | jurisprudentie | LJN: AQ7396; LJN: AQ7396

In 1997 heeft een douane-expediteur meerdere keren partijen boter uit Estland ingevoerd. Vanwege de herkomst van de boter werd bij de aangifte ten invoer aanspraak gemaakt op een preferentieel tarief van douanerechten (0%) door middel van EUR.1-certificaten. Omdat het vermoeden bestond, dat met partijen boter carrouselfraude werd gepleegd (uitvoer uit de EG, gevolgd door invoer alsof de boter afkomstig was uit een land buiten de EG) stelde de Europese Commissie een onderzoek in bij de exporteur van de boter. Deze had de documenten die de Estse oorsprong van de boter bevestigen niet bewaard. De Nederlandse belastingdienst reikte daarom 264 uitnodigingen tot betaling van douanerechten uit aan de douane-expediteur. Volgens de Douanekamer kan aan de acceptatie van deze certificaten door de douane niet het vertrouwen worden ontleend dat ze juist en geldig zijn. Controle achteraf van de juistheid van de certificaten is mogelijk. Als dan blijkt, dat de certificaten niet juist zijn is er geen aanspraak op tariefpreferentie. In dit geval was controle achteraf niet mogelijk omdat de exporteur de documenten niet had bewaard. De Douanekamer was van oordeel, dat een onjuiste uitlegging van de oorsprongregels door de Estse douane niet kon worden uitgesloten. De douanekamer heeft een aantal prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de EG. Een daarvan is de vraag of een EUR.1-certificaat waarvan niet kan worden vastgesteld dat het onjuist is omdat de oorsprong van de goederen bij controle achteraf niet kon worden bevestigd een “onjuist certificaat” is.