14 mei 2007 | Ministerie van Financiƫn | publicatie | WDB 2004-00138 M
Tijdens overleg met de Tweede Kamer over de pachtwetgeving zijn fiscale vragen gesteld. De staatssecretaris van Financien heeft deze vragen beantwoord. De eerste vraag betrof de verhouding tussen het rendement op verpachte grond en de belastingheffing daarover in box 3. Volgens de pachtwet mag het rendement 2% van de vrije waarde van de grond bedragen. De verpachter, die de grond niet tot zijn ondernemingsvermogen rekent, moet een fictief rendement van 4% tot zijn inkomen rekenen. De grondslag daarvoor is echter de waarde in verpachte staat. Voor langlopende pachtovereenkomsten is de waarde in verpachte staat 45% van de waarde vrij van pacht. Naast de lopende inkomsten is de bedoeling van de heffing in box 3 dat ook de waardestijging wordt belast. Het fictieve rendement is bedoeld als optelsom van beide inkomensbestanddelen. In antwoord op de vraag naar een reactie op het voorstel van LTO Nederland om grond in box 1 aan te slaan deelde de staatssecretaris mee, dat het niet de bedoeling is om voor een vermogensbestanddeel een uitzondering op het wettelijke systeem te maken. Wel kondigde hij een evaluatie van de wet IB 2001 inclusief de boxenstructuur aan.