14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN-nummer: AH3766 Zaaknr: 38485
Voor toepassing van de BPM wordt als autobus aangemerkt een voertuig dat is ingericht voor het vervoer van meer dan acht personen exclusief de bestuurder. Voor autobussen is geen BPM verschuldigd. Is een voertuig ingericht als een kampeerauto, dat wil zeggen als personenauto waarvan de binnenruimte is ingericht voor het vervoer en verblijf van personen en is voorzien van onder meer een vaste kook- en slaapgelegenheid, dan is het een personenauto en is wel BPM verschuldigd. Een kampeerauto met meer dan 9 zitplaatsen is geen autobus. Vanwege de meervoudige functie van een kampeerauto kan uit de inrichting van de kampeerauto niet worden afgeleid dat het voertuig bedoeld is om evenveel personen te vervoeren als er zitplaatsen zijn. In een procedure over de BPM van een importeur van kampeerauto’s was het Hof van oordeel, dat de kampeerauto’s, die de aanleiding vormden voor de procedure, geen uitzondering op die regel vormden. Dat is een feitelijk oordeel dat in cassatie niet op zijn juistheid kan worden getoetst. De Hoge Raad liet de uitspraak van het Hof in stand.