14 mei 2007 | Overig | jurisprudentie | LJN: AW3843, AWB 05/2064
Een inwoner van Nederland nam als werknemer van een Belgisch bedrijf deel aan de pensioenregeling. In het jaar 2001 ging hij met pensioen en ontving hij naast de periodieke pensioenuitkeringen ook twee kapitaaluitkeringen. De vraag was of deze uitkeringen in Nederland onbelast waren op grond van het overgangsrecht dat was getroffen bij de invoering van de Wet IB 2001. Dat overgangsrecht bevat een vrijstelling voor bepaalde uitkeringen uit kapitaalverzekeringen. De rechtbank Breda oordeelde als volgt. Allereerst moest worden onderzocht of sprake was van een pensioenregeling als bedoeld in de Wet IB 2001. Daarbij is van belang of de regeling volgens de overeenkomstige Belgische belastingwetten een pensioenregeling is. Volgens de rechtbank waren de uitkeringen gedaan op grond van een Belgische pensioenregeling in de zin van de Wet IB 2001. Ook volgens de belastingwetten van België was sprake van een pensioen. Vanwege het pensioenkarakter was de overgangsregeling voor kapitaalverzekeringen van de Invoeringswet Wet IB 2001 niet van toepassing. Volgens de rechtbank vallen kapitaaluitkeringen onder de wettelijke omschrijving “uitkeringen op grond van een pensioenregeling”. Volgens het verdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing met België was gedurende de opbouwperiode van het pensioen(kapitaal) de heffingsbevoegdheid over inkomsten uit dienstbetrekking aan Nederland toegewezen. Daardoor kon over de aan de uitkeringen gekoppelde aanspraken in België geen belastingheffing hebben plaatsgevonden en had de inspecteur de uitkeringen tot de juiste hoogte in de heffing betrokken. Nederland had in dit geval de heffingsbevoegdheid over pensioenen, inclusief pensioen in de vorm van een kapitaaluitkering.