6 juni 2003 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN-nummer: AF9704 Zaaknr: 38205
Na de verkoop van de onderneming door een BV zijn in de BV enkele onroerende zaken achtergebleven. De voortgezette exploitatie daarvan is niet een afzonderlijke beleggingsactiviteit. Als vervolgens na de overdracht van de onroerende zaken aan de aandeelhouder de aandelen in de BV aan een bank waren verkocht zou de opbrengst niet met toepassing van de kasgeldarresten als inkomsten uit vermogen zijn belast tegen een tarief van 45%, maar als winst uit aanmerkelijk belang tegen een tarief van 20%. De aandelen werden echter niet verkocht, maar de BV werd omgevormd tot een fiscale beleggingsinstelling. Als fiscale beleggingsinstelling moest de BV de behaalde winst uitkeren aan de aandeelhouder. Na enkele jaren werden de aandelen verkocht aan een bank. Volgens de Hoge Raad zijn de reserves van de BV op het moment van de verkoop aan de bank gelijk aan de reserves op het moment waarop de BV een fiscale beleggingsmaatschappij werd. Bij onmiddellijke verkoop zouden die reserves belast zijn als winst uit aanmerkelijk belang. Daarom is er geen aanleiding om die reserves nu als inkomsten uit vermogen te belasten. De hofuitspraak is door de Hoge Raad vernietigd.