Kosten eigen beursnotering en investor relations houdstermaatschappij hadden geen verband met deelne

1 april 2005 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AE6418, AE6419; 37033,37034

Een in Nederland gevestigde houdstermaatschappij hield in de jaren 1990 en 1991 aandelen in meerdere buitenlandse werkmaatschappijen. De houdstermaatschappij maakte in die jaren, naast kosten die verband hielden met haar deelnemingen, ook kosten die betrekking hadden op haar eigen beursnotering en kosten ten behoeve van investeerders en beleggers (investors relations costs). Hof Den Haag was van oordeel dat deze kosten niet in aftrek op de winst konden worden gebracht door de aftrekbeperking van de Wet op de Vennootschapsbelasting. De procedures voor de Hoge Raad werden aangehouden in afwachting van het Bosal-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. In dat arrest werd geoordeeld dat de Moeder-dochterrichtlijn niet toestaat dat de kosten die verband houden met een deelneming in een buitenlandse dochtermaatschappij slechts mogen worden afgetrokken als zij dienstbaar zijn aan het behalen van in de lidstaat van de moedermaatschappij belastbare winst. Gezien het arrest van het Hof van Justitie EG konden de uitspraken van Hof Den Haag niet in stand blijven. De kosten die betrekking hadden op deelnemingen in andere lidstaten van de Europese Gemeenschap dienden in aftrek te worden toegelaten. Dat gold niet voor de kosten van deelnemingen die buiten de EG waren gevestigd. De kosten die betrekking hadden op de beursnotering en de investor relations costs hadden geen verband met door de houdstermaatschappij uit haar deelnemingen te behalen voordelen. De aftrekbeperking voor kosten die verband houden met deelnemingen was daarop niet van toepassing. In 1991 wilde de houdstermaatschappij een vermogensverlies boeken op een participatie in een Duitse GmbH. Volgens het Hof was er sprake van een deelneming als bedoeld in de Wet op de Vennootschapsbelasting, omdat een GmbH naar Duits recht duidelijk de kenmerken bezit van een kapitaalvennootschap. Het zogenaamde stamkapitaal van de GmbH moest worden gelijkgesteld aan "kapitaal dat geheel of ten dele in aandelen is verdeeld". Dat oordeel van het Hof was volgens de Hoge Raad juist. De Hoge Raad verwees beide zaken naar Hof Amsterdam.