14 mei 2007 | Overig | jurisprudentie | LJN: AU9668, 05/2364 en 05/2365
Een ondernemersechtpaar bracht de kosten van de hobby van hun zoon als sponsoringkosten ten laste van de winst. De sponsoring bestond uit het ter beschikking stellen van een kart en een bestelbus. Verder betaalde de VOF de vervoerskosten, de baanhuur, de wedstrijdgelden en de reparatie- en onderhoudskosten. Op de helm, de kleding, de zijkant van de kart en de bestelbus was reclame aangebracht. In 1999 en 2000 werd ƒ 25.000 respectievelijk ƒ 16.250 ten laste van de winst gebracht. De belastingdienst accepteerde slechts een bedrag van ƒ 904 respectievelijk ƒ 200 aan sponsorkosten. De rechtbank stelde vast dat tegenover de sponsoruitgaven een prestatie was bedongen ten behoeve van de onderneming, namelijk de reclame-uitingen. Hoewel de ondernemers affiniteit hadden met de kartsport en zij het team sponsorden waarvan hun zoon de enige rijder was waren de sponsoruitgaven naar het oordeel van de rechtbank niet uitsluitend gedaan met het oog op de persoonlijke behoefte van de ondernemers. Wel vond de rechtbank dat er tussen de sponsorkosten en het nut daarvan voor de onderneming een zodanige wanverhouding bestond dat geen redelijk handelende ondernemer deze uitgaven zou hebben gedaan. Gelet op deze wanverhouding en op het feit dat het ging om de hobby van de zoon was de rechtbank van oordeel dat een deel van de gemaakte kosten niet zakelijk was. De rechtbank stelde het zakelijk deel van de kosten vast op 25% van de (betwiste) sponsoruitgaven. Omdat de bestelbus en de kart hoofdzakelijk ter beschikking werden gesteld aan derden had de belastingdienst terecht geen investeringsaftrek verleend in het jaar van aanschaf.