14 mei 2007 | Hof Amsterdam | jurisprudentie | LJN: AV0584, 05/00964
Voor de waardestijging van landbouwgrond kent de Wet op de Inkomstenbelasting de zogenaamde landbouwvrijstelling. Onder de werking van de Wet IB 1964 gold een ruimere landbouwvrijstelling dan onder de Wet IB 2001. Onder de oude wet was de vrijstelling niet van toepassing op waardeveranderingen die verband hielden met gebruik van de grond voor een ander doel dan de uitoefening van een landbouwbedrijf. Volgens de Hoge Raad werd door de bouw van een woning op een stuk landbouwgrond deze grond onttrokken aan het gebruik ten behoeve van de landbouw. Daarbij was niet van belang of het perceel de ondergrond vormde van een bedrijfswoning of dat de bedrijfsvoering vereiste dat de ondernemer in de onmiddellijke nabijheid van zijn landbouwbedrijf woonde. In het vervolg van deze procedure moest Hof Amsterdam onderzoeken of de waardeverandering van het deel van de landbouwgrond waarop een woning gebouwd zou worden verband hield met gebruik buiten het kader van het landbouwbedrijf. Al bij de aankoop in 1982 was een gedeelte van de grond gereserveerd voor de bouw van een woning. Voor dat gedeelte was een beduidend hogere prijs per vierkante meter betaald dan voor de rest van de grond. Het Hof was van oordeel dat het gedeelte van de grond als bouwgrond was gekocht en ook van meet af aan daarvoor was bestemd. De waardestijging van de grond hield geen verband met de omstandigheid dat de grond door de bouw van de woning anders dan voor het landbouwbedrijf zou worden gebruikt. Dat betekende dat de winst was vrijgesteld omdat daarop de landbouwvrijstelling van toepassing was.