Langlopende liquidatie van onderneming

14 mei 2007 | Overig | jurisprudentie | LJNAZ9092, AWB 06/1284

Bij de staking van een onderneming geldt als uitgangspunt dat het bedrijfsvermogen, voor zover dat niet wordt verkocht aan een derde, naar het privévermogen van de belastingplichtige gaat. Er geldt evenwel een uitzondering voor bedrijfsmiddelen die worden aangehouden in afwachting van een geschikte gelegenheid tot verkoop. Het is aan de inspecteur om te bewijzen dat de ondernemer de bedoeling heeft om een geschikt moment voor de verkoop van een bedrijfsmiddel af te wachten. Een ondernemer kocht in 1996 van de gemeente het voormalige zwembad. Onderdeel van de koopovereenkomst was het verbod om het gekochte als zwembad te exploiteren en het recht van eerste koop voor de gemeente bij een eventuele verkoop van het pand binnen vijf jaar, op straffe van een boete. Door omstandigheden werden de bedrijfsactiviteiten in de loop van het jaar 2000 beëindigd. In 2002 verkocht de ondernemer het pand aan de gemeente. De inspecteur wilde de boekwinst belasten. Volgens de rechtbank maakte de inspecteur voldoende aannemelijk dat de ondernemer de bedoeling had om het pand te gelegener tijd te verkopen aan de gemeente. Bepalend daarvoor was dat de gemeente al vóór de datum van staking belangstelling toonde om het pand terug te kopen. Dat leidde tot een aanbod dat de ondernemer accepteerde. Dat hield in dat het pand na beëindiging van de exploitatie tot het ondernemingsvermogen bleef behoren, tot aan de verkoop aan de gemeente. De boekwinst op het pand vormde onderdeel van de stakingswinst. De ondernemer had nog wel de keuze in welk jaar hij de stakingswinst verantwoordde. Dat kon in het jaar waarin de langlopende liquidatie werd voltooid (2002) of in het jaar waarin de feitelijke bedrijfsbeëindiging plaatsvond (2000). Vanwege de toepassing van het bijzondere tarief koos de ondernemer er voor om de stakingswinst in 2000 te verantwoorden.