Lening aan ondernemer is geen ondernemingsvermogen

14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | 37638

Het verstrekken van een lening aan een ondernemer en het afgeven van een bankgarantie ten behoeve van een ondernemer heeft niet tot gevolg, dat de verstrekker daarvan zelf ondernemer wordt. Dat wordt hij ook niet door het bedingen van het recht om een deel van het bedrijf van de ondernemer over te mogen nemen. Hoewel niet ontkend kan worden, dat de verstrekker van de lening belang had bij het reilen en zeilen van de onderneming, werd de onderneming niet (mede) voor zijn rekening gedreven. Toen de onderneming failliet ging was de geldverstrekker een groot deel van zijn geld kwijt. Het gerealiseerde verlies kon hij fiscaal niet ten laste van zijn inkomen brengen. Onder de wet IB 2001 is het mogelijk de voorwaarden van de geldlening zodanig aan te passen, dat het ondernemingsregime daarop van toepassing is. Daarvoor geldt, dat de vordering feitelijk functioneert als eigen vermogen of de rente op de vordering afhankelijk is van de winst van de ondernemer. Wanneer niet aan die voorwaarden wordt voldaan valt de lening in principe in box 3.