14 mei 2007 | Hof Amsterdam | jurisprudentie | LJN: AT7851, 03/00742
Een maatschap, die een landbouwbedrijf exploiteerde, was eigenaar van een boerderij. De boerderij bestond uit een voorhuis (het woongedeelte) en een bouwkundig daarmee verbonden achterhuis. Het achterhuis was ingericht voor het houden van vee, maar was door de maatschap nooit voor ondernemingsdoeleinden gebruikt. Als afzonderlijk vermogensbestanddeel zou het achterhuis verplicht privé-vermogen zijn geweest. Als onderdeel van de gehele boerderij, die deels binnen de onderneming en deels voor andere doelen werd gebruikt, had de maatschap bij de aanschaf de keuze om de boerderij geheel, gedeeltelijk of niet tot het ondernemingsvermogen te rekenen. Ten tijde van de aanschaf van de boerderij was dat nog niet bekend. Pas later werd uit jurisprudentie van het Hof van Justitie EG duidelijk dat er sprake was van een keuzerecht. Daarom was de maatschap niet gebonden aan de keuze om het achterhuis voor toepassing van de omzetbelasting tot het ondernemingsvermogen te rekenen. Bij de latere levering van het achterhuis aan de zoon van de beide maatschapsleden handelde de maatschap niet als ondernemer, zodat deze levering niet aan de heffing van omzetbelasting was onderworpen.