Liquidatie-uitkering aanmerkelijk belang belast in jaar ontvangst

14 mei 2007 | Hof Arnhem | jurisprudentie | LJN: AV2982, 03/01826

Na het overlijden van haar vader had een vrouw de blote eigendom van een aantal aandelen in een BV verkregen. Met ingang van 1997 werd de regeling van het aanmerkelijk belang veranderd. Sindsdien vormde dit aandelenbezit een aanmerkelijk belang. De verkrijgingsprijs werd vastgesteld op de waarde in het economische verkeer per 1 januari 1997. In 1998 werd de BV geliquideerd. De liquidatie-uitkering werd belast als winst uit aanmerkelijk belang voor zover deze uitkering hoger was dan de verkrijgingsprijs.De hoogte van het belastbare voordeel was inzet van een geschil voor Hof Arnhem. Partijen waren het eens over de waarde van de volle eigendom van de aandelen per 1 januari 1997. In verband met het vruchtgebruik werd de waarde van de blote eigendom gesteld op 70 % van de waarde van de volle eigendom. In 1998 deed de BV een liquidatie-uitkering die gelijk was aan de als verkrijgingsprijs van de aandelen aangemerkte waarde. Aan de blote eigenaar werd 70 % van deze uitkering toegerekend. Verminderd met 70 % van de verkrijgingsprijs van de aandelen in volle eigendom bleef er geen te belasten voordeel over in dat jaar. In 1999 volgde een slotuitkering. Deze was wel belast omdat na de eerdere uitkering de resterende verkrijgingsprijs nihil bedroeg. De belanghebbende meende dat deze uitkering niet in 1999 belast kon worden, maar in 1998 belast had moeten worden omdat in 1998 de vervreemding van de aandelen had plaatsgevonden. Het systeem van heffing over liquidatie-uitkeringen wijkt echter af van het systeem van heffing bij vervreemding van aandelen. Het Hof was daarom van oordeel dat het vervreemdingsvoordeel terecht in het belastbare inkomen over 1999 was begrepen.De belanghebbende claimde verder een verlies uit aanmerkelijk belang ter grootte van het verschil tussen 70 % van de liquidatie-uitkeringen en 100 % van de verkrijgingsprijs van de aandelen. In de visie van de belanghebbende zou anders een deel van de verkrijgingsprijs verloren gaan. Het Hof wees die visie af, omdat daaruit een vervreemdingsverlies zou volgen wanneer de belanghebbende op 1 januari 1997 de blote eigendom van de aandelen zou hebben verkocht.