14 mei 2007 | Hof Arnhem | jurisprudentie | LJN: AU4247, 03/00780
Een pensioenstichting genoot door het overlijden van een pensioengerechtigde in 1997 een sterftewinst van ƒ 672.000. De stichting wilde dit bedrag buiten de heffing van vennootschapsbelasting houden en merkte de vrijval in haar aangifte aan als vrijgesteld winstbestanddeel. De inspecteur aanvaardde dit niet en corrigeerde het belastbare bedrag.Volgens de stichting was er bij het overnemen van de pensioenverplichtingen een voorwaardelijke verplichting aangegaan om het saldo van de pensioenreserve na overlijden van de laatste pensioengerechtigde te betalen aan de erfgenamen. Na het overlijden was de stichting ontbonden en was het eigen vermogen uitgekeerd aan de erfgenamen van de pensioengerechtigden. Naar het oordeel van Hof Arnhem was er geen sprake van een verplichting die samenhing met de pensioenverplichtingen van de stichting, maar was het de bedoeling om te voorkomen dat er vermogen in de stichting zou achterblijven nadat zij aan al haar pensioenverplichtingen had voldaan. Dat bleek ondermeer uit de pensioenbrief, waarin slechts een ouderdomspensioen en een weduwepensioen waren opgenomen en uit de berekening van de waarde van de pensioenverplichtingen bij de overdracht aan de stichting. Daarbij was geen rekening gehouden met een additionele verplichting tot uitkering van een kapitaal aan de erfgenamen. In het besluit tot ontbinding werd slechts aangehaald dat de stichting haar oorspronkelijke doel had verloren door het overlijden van de pensioengerechtigden, terwijl over andere verplichtingen niets werd gezegd. Volgens het opgestelde plan van verdeling was het een aan de erfgenamen uit te delen overschot, omschreven als het batig saldo van de pensioenreserve, gelijk aan het eigen vermogen van de stichting volgens de balans. Met enige verplichting jegens de erfgenamen was nooit rekening gehouden. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond.