Margeregeling bij buitenlandse inkoop niet in strijd met Europees recht

14 mei 2007 | Hof Arnhem | jurisprudentie | LJN: AS8280, 03/00807

Een vennootschap onder firma (VOF) handelde in gebruikte auto’s. De VOF kocht auto’s in Duitsland in en vervoerde deze naar Nederland. De VOF liet de auto’s keuren door de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW), vroeg kentekens aan en betaalde de Belasting van Personenauto’s en Motorrijwielen (BPM). Voor de omzetbelasting maakte de VOF gebruik van de margeregeling. De aan de RDW betaalde keuringskosten rekende zij tot de inkoopprijs van de marge-inkopen. Daardoor daalde de marge op de auto’s met als gevolg een lagere afdracht van BTW. De belastingdienst was het met deze manier van handelen niet eens en verhoogde de marge met de keuringskosten. Voor het verschil werd een naheffingsaanslag BTW opgelegd. Op grond van de geldende omzetbelastingregelgeving konden de keuringskosten RDW als zodanig niet worden gerekend tot de kostprijs van de margegoederen. De VOF was van mening dat daardoor een ongelijke behandeling bestond ten opzichte van de handel in personenauto’s met een Nederlands kenteken die onder de margeregeling vielen. In die situatie was keuring door de RDW niet nodig en waren er dus geen keuringskosten. Naar het oordeel van Hof Arnhem werkte de heffing van omzetbelasting niet discriminerend. Het feit dat bij de inkoop van een buitenlandse personenauto de keuringskosten RDW wél en van een binnenlandse personenauto niet tot de winstmarge worden gerekend, was een direct gevolg van de verplichte RDW-keuring bij het op kenteken zetten van de buitenlandse personenauto. Dat onderscheid had niet te maken met de margeregeling als zodanig.