9 april 2004 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN-nummer: AO7332 Zaaknr: 39152
Een veehouder exploiteerde zijn bedrijf in maatschapsverband met zijn vader. Per 1 januari 1995 nam hij het maatschapsaandeel van zijn vader over. Daarbij sprak hij met hem af dat bij verkoop binnen tien jaar van de gronden en het melkquotum de meeropbrengst met hem zou worden gedeeld. Voor de overdracht van het melkquotum is gebruik gemaakt van een doorschuifregeling waardoor vader geen belasting hoefde te betalen. De fiscale boekwaarde van het melkquotum was bij de overdracht nihil. In 1998 beëindigde de veehouder zijn onderneming. Hij verkocht de grond en het melkquotum. In zijn aangifte inkomstenbelasting bracht hij op de opbrengst van de grond de verkoopkosten, het aandeel van zijn vader en de boekwaarde in mindering. Voor de resulterende boekwinst maakte hij aanspraak op de landbouwvrijstelling. Met betrekking tot het melkquotum hanteerde hij dezelfde methodiek, waardoor de boekwinst uitkwam op ongeveer ƒ 600.000. Volgens Hof Leeuwarden moest als opbrengst van het melkquotum worden aangemerkt de opbrengst bij verkoop minus het aandeel van vader. Volgens de Hoge Raad is dat oordeel niet juist, omdat de veehouder bij de verkoop in 1998 moest afrekenen over de doorgeschoven overdrachtswinst van zijn vader, voorzover deze bij de doorverkoop is gerealiseerd. Dat betekent, dat het aandeel van vader in de opbrengst slechts aftrekbaar is voorzover het betrekking heeft op de waardeaangroei van het melkquotum na de overdracht daarvan in 1995.