14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AT5472, 38608
Wegens het niet tijdig indienen van het aangiftebiljet vennootschapsbelasting 1999 legde de inspecteur een boete op van ƒ 150. De inspecteur ging uit van een tweede verzuim, omdat ook de aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 1995 niet tijdig was gedaan. In het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 is de bepaling opgenomen dat bij het bepalen van het aantal verzuimen rekening gehouden wordt met de verzuimen die zijn begaan onder de regeling van voor 1998. De belanghebbende was het met de hoogte van de boete niet eens en stelde zich op het standpunt dat het meetellen van eerdere verzuimen in strijd was met het EVRM en het IVBPR. In die verdagen is opgenomen dat geen zwaardere straf mag worden opgelegd dan die welke ten tijde van het begaan van het strafbare feit van toepassing is. Hof Amsterdam en vervolgens de Hoge Raad verwierpen dat standpunt. Dat een oud verzuim meetelde voor de verzuimenreeks hield niet in dat een boete voor een in een later jaar gepleegd verzuim deels was toe te rekenen aan het verzuim dat werd begaan onder het oude recht.