14 mei 2007 | Centrale Raad van Beroep | jurisprudentie | LJN-nummer: AP1652 Zaaknr: 02/816 CSV
De bestuurder van een BV was door het UWV aansprakelijk gesteld voor de door de BV niet betaalde premies werknemersverzekeringen. De BV had op 13 augustus 1991 een rechtsgeldige melding inzake betalingsonmacht gedaan. De premies waarvoor de bestuurder aansprakelijk gesteld werd hadden hoofdzakelijk betrekking op de periode na 13 augustus 1991. Omdat de melding van betalingsonmacht rechtsgeldig was moest, overeenkomstig eerdere rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, bij de beoordeling of er sprake was van kennelijk onbehoorlijk bestuur alleen gelet worden op de gedragingen voor die datum, tenzij het ging om kennelijk onbehoorlijk bestuur dat vóór de datum van de melding is begonnen en nadien is voortgezet. Volgens de Centrale Raad heeft het UWV alleen bewezen dat de bestuurder strafrechtelijk is vervolgd voor het op onjuiste gronden verzoeken om verlaging van een voorschotnota premieheffing 1992. Dit heeft zich echter geruime tijd na de melding afgespeeld en kan dus niet in de beoordeling worden betrokken.De Centrale Raad van Beroep was van oordeel, dat het UWV niet aannemelijk heeft gemaakt dat het niet betalen van premies het gevolg is van kennelijk onbehoorlijk bestuur in de drie jaren voorafgaande aan de datum van de melding van betalingsonmacht.