14 mei 2004 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN-nummer: AO9493 Zaaknr: 38370
Wegens het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid sigaretten zonder accijnszegels heeft de belastingdienst naheffingsaanslagen accijns en omzetbelasting opgelegd. In een procedure voor het gerechtshof is de naheffingsaanslag omzetbelasting vernietigd. De aanslag accijns bleef in stand. In het beroep in cassatie tegen deze aanslag vernietigde de Hoge Raad de uitspraak van het Hof. Volgens de Hoge Raad had het Hof de naheffingsaanslag alleen in stand mogen laten als de inspecteur had bewezen dat de belanghebbende de in beslag genomen sigaretten voorhanden had of heeft gehad. Een van de geschilpunten voor het Hof was of de belanghebbende de in de naheffingsaanslag bedoelde partij sigaretten voorhanden heeft gehad. Het ging om een partij, die op 1 april 1997 in beslag was genomen. Het tijdvak van de naheffingsaanslag was echter de periode 1 december 1996 tot en met 14 februari 1997. De inspecteur heeft het Hof gevraagd deze periode te veranderen in de periode van 1 december 1996 tot 2 april 1997, maar dat heeft het Hof afgewezen. Wel was het Hof van mening, dat de naheffingsaanslag betrekking kon hebben op andere sigaretten dan die welke op 1 april 1997 in beslag werden genomen. Volgens de Hoge Raad dient de in de naheffingsaanslag vermelde periode niet om de partij sigaretten als voorwerp daarvan aan te duiden maar voor de bepaling van het tijdstip waarop deze voorhanden zijn geweest. Een naheffingsaanslag kan niet worden uitgebreid tot andere dan de oorspronkelijk daarin begrepen accijnsgoederen. De aanduiding van de goederen waarop zij betrekking heeft vormt een essentieel onderdeel van een naheffingsaanslag.