10 april 2007 | Overig | jurisprudentie | LJNBA7305, AWB 06/3335
Behoudens enkele uitzonderingen is het inwoners van Nederland niet toegestaan om in Nederland te rijden met een auto met een buitenlands kenteken. Bij de registratie van een auto in Nederland wordt een Nederlands kenteken verschaft en moet BPM worden betaald. Wordt het gebruik van een auto met buitenlands kenteken door een inwoner van Nederland geconstateerd, dan is naheffing van de BPM over de waarde van de auto het gevolg. Een van de uitzonderingen geldt voor de situatie waarin een in het buitenland gevestigd bedrijf aan een werknemer die inwoner van Nederland is een auto met buitenlands kenteken ter beschikking stelt. Op verzoek wordt dan een vergunning verstrekt om deze auto met vrijstelling van BPM te gebruiken voor woon-werkverkeer tussen de woonplaats in Nederland en de plaats van werkzaamheden in het buitenland. Deze vrijstelling zou de belanghebbende in een procedure voor de rechtbank Breda niet hebben geholpen. De belanghebbende gebruikte de auto namelijk niet alleen voor woon-werkverkeer naar en van Duitsland, maar ook voor het bezoeken van Nederlandse klanten van de werkgever. Uit arresten van het Hof van Justitie EG kan worden afgeleid dat wanneer de auto slechts beperkt wordt gebruikt in het woonland heffing van de volledige BPM niet is toegestaan wegens strijd met het EG-verdrag. De Wet BPM kent de mogelijkheid van een gedeeltelijke heffing niet. De rechtbank vernietigde daarom de opgelegde naheffingsaanslag.