14 mei 2007 | Hof Den Haag | jurisprudentie | LJN: AT4321, BK-04/00513
De aandeelhouder van een BV die zich bezighield met het opsporen van olie- en gasvoorraden verstrekte in 1997 een lening aan de BV ter financiering van deze zeer speculatieve werkzaamheden. Het totale bedrag van de lening bedroeg ruim € 25,6 miljoen. De inspecteur accepteerde dit bedrag niet als lening maar merkte het aan als kapitaalstorting. Hij legde een naheffingsaanslag kapitaalsbelasting op. Hof Den Haag was van oordeel dat de geldverstrekkingen door de aandeelhouder het karakter van kapitaalverstrekking hadden. Het Hof baseerde dat oordeel ondermeer op het uiterst risicovolle karakter van de activiteiten van de BV. Het verstrekken van vreemd vermogen aan een dergelijke onderneming zonder noemenswaardig eigen vermogen of andere verhaalsmogelijkheden vond het Hof evenzeer risicovol. Verder stond vast dat een derde geen leningen zou hebben verstrekt zonder voldoende zekerheid. De overeengekomen terugbetalingsregeling miste reële betekenis zolang de BV alleen maar exploratiewerkzaamheden verrichtte. Pas nadat een olie- of gasveld in exploitatie zou zijn genomen zou de BV tot terugbetaling in staat zijn. Daarop was in 1997 nog onvoldoende zicht: pas in 2001 is begonnen met de winning. De naheffingsaanslag bleef in stand.