14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJNBA1792, 40633
De belastingdienst legde een naheffingsaanslag loonbelasting op aan een professionele voetbalclub. De aanslag had betrekking op het doorbetalen van een deel van de transfersom aan de speler in kwestie, het zogenaamde tekengeld. Hof Den Haag stelde vast dat de voetbalclub zich destijds had verplicht om de speler na de ondertekening van het spelerscontract tekengeld te betalen en dat dit bedrag aan hem was betaald door de verkopende partij. Uit de schriftelijke overeenkomsten bleek dat overigens niet. Het Hof liet de naheffingsaanslag in stand. De voetbalclub ging in cassatie bij de Hoge Raad tegen de uitspraak van het Hof, maar kreeg op vrijwel alle punten ongelijk. Op een formeel punt kreeg de voetbalclub gelijk. Dat betrof de regel dat de uitspraak op een bezwaarschrift niet mag worden gedaan door degene die de aanslag heeft vastgesteld. Het Hof oordeelde dat dit zich niet had voorgedaan en vond het niet nodig, ondanks het uitdrukkelijke verzoek daartoe, om een ambtenaar op te roepen als getuige. Op de tweede zitting kwam de inspecteur met een schriftelijke verklaring van de betreffende ambtenaar. Naar aanleiding van deze verklaring verzocht de voetbalclub om de ambtenaar als getuige te horen. Het Hof gaf als reden voor de verwerping van dat verzoek dat het niet twijfelde aan de juistheid en de volledigheid van de schriftelijke verklaring. Volgens de Hoge Raad is dat een (ongemotiveerde) prognose van wat de getuige onder ede zou verklaren. Als tweede reden gaf het Hof dat de schriftelijke verklaring slechts bloot was betwist. De reden is volgens de Hoge Raad ontoereikend. Zolang de ambtenaar niet als getuige gehoord was kon van de voetbalclub niet meer verlangd worden dan een algemene betwisting van de schriftelijke verklaring. Voor de naheffingsaanslag zelf zal het gegrond zijn van de klachten geen gevolgen hebben, gezien de inhoudelijke beoordeling van de zaak en het door de voetbalclub aan het Hof gedane verzoek om de zaak niet terug te wijzen als het Hof zou vaststellen dat de uitspraak op bezwaar door dezelfde ambtenaar zou zijn gedaan. Het belang is uitsluitend gelegen bij het oordeel over (de hoogte van) de schadevergoeding. De staatssecretaris van Financiƫn had zich niet beperkt tot het voeren van verweer tegen de klachten van de voetbalclub, maar ook incidenteel beroep ingesteld. Dat had betrekking op het oordeel van het Hof dat de inspecteur bij de berekening van de naheffingsaanslag had moeten uitgaan van een lager bedrag, omdat in de vergoeding aan de verkopende partij ook bepaalde kosten zaten. Uit de uitspraak van het Hof blijkt niet dat de voetbalclub deze kosten voor zijn rekening heeft willen nemen of dat voor die kosten door de inspecteur een verminderingsbeschikking is gegeven. Ook op dat punt heeft de Hoge Raad de uitspraak van het Hof vernietigd.