5 januari 2006 | Centrale Raad van Beroep | jurisprudentie | LJN: AU9490, 04/3898
Een werkgever organiseerde in 2000 een reis waaraan negen personeelsleden deelnamen. De personeelsleden die deelnamen betaalden een eigen bijdrage van ƒ 500. De waarde van de reis was ƒ 1.895 per persoon. Het UWV merkte het verschil aan als loon in natura en hief de daarover verschuldigde premies werknemersverzekeringen na. Vervolgens legde het UWV in 2001 een naheffing op over de door de werkgever niet ingehouden loonheffing over de waarde van deze reis, omdat de werkgever in dat jaar afzag van het verhalen van de verschuldigde loonheffing op de deelnemers aan de reis. De rechtbank was van oordeel dat het UWV er niet in was geslaagd om te bewijzen dat de werkgever op het moment van betaling van het als loon aan te merken bedrag de wettelijk voorgeschreven loonheffing voor zijn rekening wilde nemen. De Centrale Raad van Beroep was het met de rechtbank niet eens. Het voordeel uit dienstbetrekking, bestaande uit niet ingehouden loonheffing, was genoten in het jaar waarin de werkgever afzag van verhaal op de werknemers. Dat was in een later jaar dan het jaar waarin de reis plaatsvond. De Centrale Raad van Beroep vernietigde de uitspraak van de rechtbank en liet de naheffing over de niet verhaalde loonheffing in stand.