14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN-nummer: AF7970 Zaaknr: 38220
In een procedure over nageheven accijns komt de Hoge Raad tot het volgende oordeel. Op grond van artikel 20, lid 1, van de AWR kan de inspecteur te weinig geheven belasting naheffen, indien belasting die op aangifte behoort te worden voldaan of afgedragen, geheel of gedeeltelijk niet is betaald. Artikel 86a, lid 1, van de Wet op de accijns bepaalt dat, wanneer met betrekking tot accijnsgoederen tijdens het intracommunautaire vervoer onder schorsing van de accijns via Nederland of met bestemming Nederland een onregelmatigheid of een overtreding in Nederland wordt begaan, de accijns is verschuldigd door de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die zekerheid heeft gesteld op grond van de wettelijke bepalingen van de lidstaat van waaruit de accijnsgoederen worden overgebracht. De Wet op de accijns bevat echter geen bepaling aangaande het tijdstip waarop in dit geval de accijns wordt verschuldigd en evenmin een bepaling waarin wordt voorgeschreven dat de voornoemde natuurlijke persoon of rechtspersoon de accijns op aangifte moet voldoen of afdragen. Dat betekent, dat de accijns niet kan worden nageheven op grond van artikel 20 lid 1 van de AWR. De daarop gebaseerde naheffingsaanslag is ten onrechte opgelegd en wordt door de Hoge Raad vernietigd. Inmiddels is een wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer ter reparatie van deze tekortkoming.