1 maart 2004 | Hof Arnhem | jurisprudentie | LJN-nummer: AO6966 Zaaknr: 03/01845
Aan een buitenlandse ondernemer werd een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd. Daarvoor is nodig, dat hij beschikt over een vaste inrichting. Hij maakte gebruik van diensten van een in Nederland wonende persoon. In geschil was of de buitenlandse ondernemer een vaste inrichting in Nederland had. De belastingdienst had aan de in Nederland wonende persoon inlichtingen gevraagd over de samenwerking met de buitenlandse ondernemer, maar deze vragen waren niet bedoeld om vast te stellen of er een vaste inrichting was. Het Hof had geoordeeld, dat wegens het niet verschaffen van inlichtingen de ondernemer moest bewijzen, dat er geen vaste inrichting in Nederland was. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof omdat het Hof ten onrechte na de bewijslast te hebben omgekeerd de aanwezigheid van een vaste inrichting had vastgesteld. Na verwijzing kwam het Hof tot het volgende oordeel. Het adres van de Nederlandse persoon betrof een woonhuis en geen opslag- of productieplaats. Vanuit deze woning hebben geen leveringen van goederen plaatsgevonden. Die vonden vanuit China plaats aan de afnemers. De inspecteur slaagde er niet in te bewijzen, dat de ondernemer een vaste inrichting in Nederland had. Een vaste inrichting is er als sprake is van een met een zekere duurzaamheid geƫxploiteerde bedrijfsinrichting van waaruit de levering van de goederen wordt verricht. De inspecteur bewees slechts de vermelding van het adres van het woonhuis op verkoopcontracten en facturen, het aanhouden van bankrekeningen in Nederland, en de omstandigheid dat (een deel van) de administratie van de onderneming zich op dat adres bevond en mogelijkerwijs daar werd gevoerd.