13 november 2003 | Hof Den Bosch | jurisprudentie | LJN-nummer: AO5110 Zaaknr: 97/20869
Bij een internationaal concern in de tabaksbranche is in 1996 een controle gehouden. Tijdens deze controle is vastgesteld dat van een drietal zendingen van tabaksproducten in 1993 de terugzendingsexemplaren van de accijnsgeleidedocumenten ontbreken. Er zijn in 1997 naheffingsaanslagen accijns en omzetbelasting opgelegd aan de dochtermaatschappij, die binnen het concern de verkoopactiviteiten verzorgde. Voor de omzetbelasting bestond er een fiscale eenheid, waarvan de dochter onderdeel vormde. In een procedure voor Hof Den Bosch is in geschil of de naheffingsaanslagen aan de juiste persoon zijn opgelegd. De naheffingsaanslag omzetbelasting had aan de fiscale eenheid moeten worden opgelegd en niet aan de dochtermaatschappij. Daarom wordt de aanslag door het Hof vernietigd. De naheffingsaanslag accijns had weliswaar aan de moedermaatschappij moeten worden opgelegd, maar omdat de moedermaatschappij direct bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslag en de uitspraak op het bezwaar is gericht aan de moedermaatschappij is het Hof van oordeel, dat deze aanslag desondanks in stand moet blijven. Ten aanzien van de naheffingsaanslag accijns is dan nog aan de orde, of op basis van de aanwezige documenten is aangetoond, dat zich geen belastbaar feit heeft voorgedaan. Het Hof is van oordeel, dat de verzender van accijnsgoederen er voor moet zorgen, dat de voorgeschreven documenten op de juiste wijze worden behandeld. Het bewijs, dat de goederen zijn afgeleverd aan een afnemer, die een vergunning heeft om dergelijke goederen vrij van accijns te bewaren kan gebeuren met een op de juiste wijze afgetekend en terugontvangen 3e exemplaar van het accijnsgeleidedocument. Dat kan ook op andere manier, maar naar het oordeel van het Hof is de verzender niet geslaagd in dat bewijs. Dat betekent, dat de aanslag accijns terecht is opgelegd.